- Kunst verandert verstrooiïng in aandacht.
- Openbaarheid is de ruimte in onze hoofden, die we delen met anderen.
- Binnen een betekenisvolle ruimte is de ruimte voor betekenisloosheid zeer beperkt.
Dat brengt me tot de volgende conclusies - stellingen, eigenlijk - over kunst in de openbare ruimte:
- Kunst in de openbare ruimte richt onze blik op het specifieke, en leidt af van het generieke van een ruimte.
- Kunst in de openbare ruimte wordt verstaan vanuit wat wij als individuen in de openbaarheid delen.
- Kunst in de openbare ruimte heeft altijd betekenis ten opzichte van die ruimte.
Ik geef toe: het meeste van wat in deze stellingen wordt geformuleerd, heeft betrekking op definities van begrippen, die tegenwoordig nogal aan semantische slijtage leiden.
Om Hans van Houwelingen, een van de meest actieve kunstenaars in de openbare ruimte te citeren, uit een tekst bij een vroeg werk uit 1991:
"... zelfs aan het bestaan van openbare ruimte kan worden getwijfeld."
Waarom, als we even met Hans van Houwelingen meedenken, zou dat zo zijn?
Is er nog sprake van een openbare ruimte als we de wereld steeds meer zien als een puzzle van afzonderlijke, deels overlappende en niet zelden conflicterende private domeinen?
Kan er nog sprake zijn van betekenisvolle ruimte als eenieder vrij is die betekenis naar eigen inzicht in te vullen en te ervaren, zonder zich veel zorgen te maken om de betekenisgeving door een ander, die dezelfde ruimte gebruikt?
Wat, kortom, is de betekenis van publiek, als het niet anders gedefinieerd wordt dan als som van een willekeurige hoeveelheid individuen?
En kan kunst nog betekenisvol zijn, wanneer ze alleen de grootste gemene deler van onze verlangens mag zijn, omdat ze anders door het geatomiseerde collectief niet begrepen, niet geaccepteerd wordt?
Wat, kortom, kan kunst uitdrukken als haar ruimte zich moet beperken tot consensus?
Aan de andere kant:
Kusnt die zich in de openbare ruimte begeeft, neemt deel aan de openbaarheid - hetgeen betekent dat ze zich vooral uiteenzet met het publieke, en minder met het individuele;
De Benjaminiaanse verstrooiing wordt niet geheel ongedaan gemaakt door de aandacht die het werk eist.
Het werk is, kortom, niet meer autonoom zodra het de publieke ruimte betekenisvol wil betreden:
Het is een discours;
Een dialoog;
Een antwoord;
Een voorstel;
Aan de ruimte, niet aan zichzelf.
Het kunstwerk in de openbare ruimte dient twee, soms conflicterende, meesters: de kunst en de openbaarheid.
De uitdaging voor kunstenaars die hun werk in de openbare ruimte willen verankeren is dus:
Het individuele wortelen in het publieke;
Het debat tussen het individu en het collectief aangaan;
Persoonlijke betekenis relateren aan de publieke betekenis van de ruimte;
Het werk als sociaal statement te zien, in plaats van als private expressie;
Dat is wat kunst in de openbare ruimte toegepaste kunst maakt, in de beste betekenis die die uitdrukking kan hebben:
Een toepassing van algemene waarden op een specifieke uiting;
Een individuele mededeling, die zich sociaal richt tot de medegebruikers van publieke ruimte;
Een ontwerp dat een eigen standpunt verbeeldt vanuit een inzicht in de collectieve bronnen ervan;
Een werk dat de potentie van de ruimte en haar gebruikers activeert;
Een persoonlijke interpretatie van een gemeenschappelijke vraag,
die binnen de betekenis van de ruimte zinvolle antwoorden suggereert
Als aan die inzichten en voorwaarden is voldaan, kan kunst in de openbare ruimte haar oorspronkelijke doelstelling, en die van haar opdrachtgevers, vervullen:
De burgers verheffen.
|