Items
no.6, januari/februari 2003

Doors of Perception 2002
7. Flow

Being John Thackara

Wat is ‘flow’? Iets uit de economie, van stromen van mensen, goederen en kapitaal? Of het eeuwenoude gevoel nooit in dezelfde rivier te kunnen stappen? Roerend goed of Panta Rei? Op de zevende Doors of Perception conferentie werd het thema ‘flow’ geïnterpreteerd vanuit een combinatie van beide associaties: in de wereld van pervasive computing is alles altijd in flux en is de werkelijkheid een spreadsheet.

De Doors of Perception conferenties (‘DoP’ voor intimi) staan sinds 1993 bekend als dè plek om op de hoogte te raken van wat er zoal speelt in de wereld van digitale technologie, economie en design. Die reputatie is te danken aan een combinatie van factoren: het feit dat de conferenties telkens een uitdagende mix weten te presenteren van ‘usual suspects’ en volkomen onbekenden in een grote variëteit van disciplines en media is er één van. Een andere kwaliteit is de na vrijwel iedere aflevering gehoorde klacht dat het weer erg vaag was, een week of een maand of een jaar nadien gevolgd door de uitroep dat het zó inspirerend was dat je de volgende niet wilt missen. Nog een argument is dat de kwaliteit van de uitgenodigde sprekers niet zelden geëvenaard wordt door de kwaliteit van het publiek; het is een uitstekende omgeving om in gesprek te raken met een keur van interessante mensen op interessante gebieden. Maar misschien de belangrijkste factor in het succes van DoP is het gegeven dat die wild gevarieerde mix van soms nogal vage associaties op een cutting edge thema afkomstig is uit één hoofd: dat van John Thackara, waarmee de conferentie neerkomt op drie dagen being John Thackara.


John Thackara tijdens de presentatie van het Doors team. (foto: Max Bruinsma)

Het is niet zozeer dat Thackara dingen eerder ziet dan andere analysten, maar hij associeert rijker dan de meesten. John Thackara: "Natuurkundigen hebben quarks zichtbaar gemaakt; biologen hebben het genoom in kaart gebracht; artsen hebben het immuniteitssysteem van het lichaam beschreven; netwerkontwerpers hebben de communicatiestromen in gebouwen in kaart gebracht." Dit soort associaties zijn niet alleen oppervlakkige constateringen van visuele of structurele overeenkomsten, maar aanzetten tot nadenken over wat die overeenkomsten betekenen voor het ontwerpen, in dit geval van systemen. Quarks zijn uitdrukking van fundamentele energietoestanden die niet anders dan metaforisch te ervaren zijn, het genoom is een blauwdruk voor variatie met een bedoeling, het immuunsysteem is een schoolvoorbeeld van feedback, en de kaart van communicatiestromen in gebouwen is een combinatie van die dingen: onzichtbare energie, contextgebonden verandering en feedback. Ook wel samen te vatten als ‘flow’.

Wat er kan gebeuren als die in kaart gebrachte ‘flows’ worden vertaald in zoiets lapidairs als architectuur, laten Ben van Berkel en Caroline Bos, van architectenbureau UN-studio, zien. Hun analyses van bewegingen van reizigers en andere gebruikers van een spoorwegstation worden via statistieken, stroomdiagrammen en 3D-visualisaties daarvan geleidelijk omgevormd tot, niet een uitgangspunt van een nieuw station, maar het station zelf. Hun ontwerp voor het nieuwe station van Arnhem is iets tussen een metafoor en das Ding an sich in: het gebouw is een re-mediation van de data die eraan ten grondslag liggen. Met andere woorden: er is niet alleen een metaforisch, illustratief of afgeleid verband tussen de analytische basis van het ontwerp en het gebouw dat eruit resulteert, de twee zijn vertalingen van dezelfde data in verschillende media.


Ben van Berkel and Caroline Bos, UN Studio (United Net): Programmatisch diagram van activiteit in tijd/ruimte, 24 uur per dag, zeven dagen per week, voor de herontwikkeling van het stationsgebied in Arnhem.

Een gebouw maken dat een directe ‘hertaling’ is van flows is zoiets als het bevriezen van, niet één rivier, maar van alle rivieren die binnen een bepaalde context mogelijk zijn. Heraklites, de Griekse filosoof die bittere tranen weende omdat hij tot de slotsom kwam dat je nooit in dezelfde rivier kunt stappen, zou er jaloers op zijn. Deze associaties met stromen – van mensen, producten, informatie, rivieren – richt de blik minder op de letterlijke dynamiek van de verplaatsing (zeg maar: het stromen van water), maar op de structuur of de systematiek of de context van die verplaatsing (hoe en hoezo stroomt het). De notie van ‘how so’ komt van interactie-specialist Malcolm McCullough, een van de meest inspirerende sprekers op het congres en een van degenen die het dichtst bij het thema bleef zoals John Thackara dat had geformuleerd: "De uitdaging voor ontwerpers is de overgang van het ontwerpen van dingen naar het ontwerpen van systemen, van een projectmodel naar een model van doorlopend ontwerp." In zijn wat tegendraadse reactie op deze uitspraak wijst ex-architect McCullough op de lessen die in dit verband uit de architectuur kunnen worden getrokken: "informatietechnologie is sociale infrastructuur geworden, net als eerder het geval was met architectuur." Hij refereert hier aan de rol van steden en gebouwen als ‘plekken’ die ontstaan op de snijpunten, of brandpunten, van stromen van goederen, mensen en informatie: "think city as switch." De stad functioneert als ‘schakelaar’, als distributiepunt van flows binnen netwerken – als interface. McCullough benadrukt dat we het hier over fysieke plekken hebben, die de flows zowel faciliteren (zonder knooppunten geen netwerk), als verbeelden (zonder herkenbare metaforen geen interface), als ervaarbaar maken (zonder terminal geen interactie). En hij leidt uit die analyse een agenda voor het design af: "Flow needs fixity." Het is dus niet voldoende om bijvoorbeeld de infrastructuur voor datastromen zo te ontwerpen dat ze vrijelijk kunnen vloeien, er moeten in het systeem vaste punten zijn waar de stroom, al is het maar even, tot stilstand komt, getransformeerd wordt, locaal verdeeld, en – vooral – ervaarbaar gemaakt. Plekken, kortom, waar de meestal onzichtbare dynamiek een verankering krijgt in de zichtbare werkelijkheid en in de vertrouwde wijzen waarop die beleefd wordt.

Dit doet me denken aan de lessen van architectuurtheoreticus Christian Norberg-Schulz, die de relatie tussen de mens, zijn omgeving en de architectuur ziet als een balans tussen ‘plek’, ‘pad’ en ‘domein’, waarbij het ‘domein’ de bekende wereld, of omgeving is, de plek het "existentiëele houvast" van het individu vertegenwoordigt, en het ‘pad’ het verkeer daartussen mogelijk maakt. Architectuur en stedebouw, zegt Norberg-Schultz, moeten altijd, en op elk schaalniveau, de relatie tussen die drie fundamentele aspecten zichtbaar en ervaarbaar maken en organiseren, op straffe van het verlies van dat ‘existentiëele houvast’. De architect ontwerpt dus niet alleen een dak boven het hoofd (het product), maar ook, en vooral, de wijze waarop de gebruiker of bewoner van een stad of gebouw de ruimte als betekenisvol kan ervaren (het systeem waarbinnen het product zinvol wordt).

Vragen naar een ‘existentieel houvast’ in een wereld die geregeerd wordt door schijnbaar op drift geraakte datastromen klonken door in veel van de presentaties op deze Doors. Van de hilarische somberheid van designcriticus Bruce Sterling, die ‘twee dagen uit het leven van Ivan Ubiquovich’ beschreef – een variatie op een verhaal van Alexander Solzhenitsyn over het leven in een Sovjet gevangenis, vertaald naar een brave new world waar zelfs de geringste beweging van elk individu electronisch wordt geregistreerd en beoordeeld –, tot filosofe Patricia de Martelaere, die met een zekere sombere opgewektheid constateerde dat men kan streven naar controle van welke flow dan ook, maar uiteindelijk zal moeten wijken voor de dood – de ultieme combinatie van verandering en stilstand. Dat wil zeggen dat verandering – en wat is flow anders dan dat? – niet an sich gerepresenteerd kan worden, maar alleen - einmalig – ervaren. Daarom kan, volgens De Martelaere, "een real-time voorstelling van wereldwijd voortsnellende flows alleen de illusie van waarneming zijn, een simulatie, en nooit een werkelijke perceptie." Dat, gevoegd bij onze onuitroeibare zucht naar controle van precies die chaotisch veranderende flows, leidt volgens de filosofe tot een bizarre omkering: "gesimuleerde en gekwantificeerde gegevens worden ons gepresenteerd als ‘directe kennis’, terwijl de intieme en subjectieve toegang die we tot de wereld hebben illusoir, onbetrouwbaar en waardeloos wordt genoemd."


John Thackara interviewt Patricia de Martelaere. (foto: Max Bruinsma)

Intussen gaat het allang niet meer over computers, of zelfs over ‘pervasive computing’, maar over wie, wat en waar wij zijn, als onze werkelijkheid steeds meer uit datastromen en interfaces daarmee gaat bestaan. Had Heraklites toch gelijk toen hij huilde – niet omdat de rivier veranderde, maar omdat die verandering – en daarmee de rivier – hem ontsnapte? Welk existentieel houvast hebben we, wanneer onze directe omgeving verandert van een ‘terminal’ in een ‘interface’, van een ‘plek’ in een systeem van ‘paden’ tussen een netwerk van ‘domeinen’?

Bij de opening van de conferentie vroeg John Thackara zich af: "Wat moeten we wel denken van die enorme hoeveelheid slimme tierlantijnen, sensoren, slimme materialen, verbonden apparaten, draagbare computertoepassingen en binnenkort zelfs implantaten waarmee de wereld wordt overspoeld? Op welke vraag geven zij een antwoord?" Voor veel van de sprekers leek die vraag te luiden: "waar zijn wij, waar is de mens?" Anderzijds waren daar de oproepen en voorbeelden ter verbetering van precies het soort representaties dat De Martelaere "de illusie van waarneming" had genoemd. De mooiste daarvan waren ontegenzeggelijk de foto’s van wetenschapsfotografe Felice Frankel.


Felice Frankel: water drops

Frankel fotografeert, naar zij met grote stellingheid beweerde, de werkelijkheid. Dat wil zeggen dat ze zo objetief mogelijk de schoonheid probeert te vangen van de wetenschappelijke experimenten en natuurkundige verschijnselen die ze voor haar lens krijgt. Voor een kunsthistoricus als schrijver dezes is het merkwaardig te horen dat iemand met een beroep op de esthetica haar objectiviteit wil benadrukken, en toch was dat waar haar verhaal op neerkwam: mensen zien de werkelijkheid beter als die mooi wordt afgebeeld. En ze had niet helemaal ongelijk: als verbeelding van de unieke hydrofobe (waterafstotende) eigenschappen van een bepaalde stof, waren haar foto’s van kleine verschillend gekleurde waterdruppels, die niet in elkaar vervloeiden ook al lagen ze direct tegen elkaar aan, slechts gescheiden door een nano-laagje van dat hydrofobe materiaal, aanzienlijk overtuigender dan de onduidelijke plaatjes die de betrokken wetenschapper van zijn experiment had gemaakt. Wat we niet zagen, was dat hydrofobe materiaal – we zagen alleen het effect van de aanwezigheid ervan. Waarmee De Martelaere gelijk leek te krijgen. Toch zou je tegen de gedachte dat het bij Frankel’s foto’s om illusies gaat, omdat de ‘echte’ werkelijkheid onzichtbaar blijft, kunnen inbrengen dat het juist zulke verbeeldingen zijn die maken dat we überhaupt iets met de werkelijkheid aankunnen.

Dat is, denk ik, wat John Thackara in zijn hoofd had, toe hij deze verbeeldster van toch zeer statische fenomenen uitnodigde voor zijn conferentie over flow: "Voordat we de systemen en processen waarvan wij afhangen kunnen beheren, moeten we ze kunnen beleven. Om maar een voorbeeld te noemen: gebouwen verbruiken veel energie, maar wij zien geen warmte uit de ramen stromen. Als wij dat deden, zou ons dagelijks gedrag misschien veranderen. Het ontwerpen van ervaringen die flows zichtbaar maken is niet gemakkelijk. Systemen zijn van nature onzichtbaar en we hebben vaak geen metaforen of denkmodellen om wijs te worden uit het grotere geheel." Hoewel geen verbeeldster van flows, was Felice Frankel een schoolvoorbeeld van de flow die verbeelding teweeg kan brengen. Inzicht en ervaring faciliteren, dat is wat ontwerpers moeten doen wanneer hun werk steeds meer het karakter krijgt van het regisseren van processen, in plaats van het definiëren van producten. Dit inzicht, dat al een decennium geleden is verwoord door onder andere de Italiaanse ontwerper Stefano Marzano, krijgt een hernieuwde actualiteit nu het steeds belangrijker wordt hoe digitaal ‘voelende’ objecten onderling communiceren. Die communicatie – tussen de datasporen die wij, de gebruikers van die objecten, genereren – onttrekt zich goeddeels aan onze directe waarneming. Toch maken ze steeds meer deel uit van onze identiteit, en van de plekken waaraan we ons existentiëele houvast ontlenen. Dat inzicht brengt Malcolm McCullough tot de voorzichtige conclusie: "Misschien is een sleutel tot het aangaan van de ontwerpopgave waarvoor ‘pervasive computing’ ons plaatst, een herijking van de relaties tussen lichaam, herinnering en architectuur. (-) Net als architectuur, en in toenemende mate als onderdeel van architectuur, moet interactie-ontwerp dienstbaar zijn aan de fundamentele menselijke behoefte om zijn plaats te vinden." De vraag bij John Thackara’s verzuchting "to what question is pervasive computing the answer?" moet dus luiden: Hoe kunnen wij onze plaats vinden, terwijl we dreigen op te lossen in middelpuntvliedende datastromen?


David Rokeby: Seen. Architectuurbiennale Venetië, 2002. Een installatie waarin de Canadese kunstenaar Rokeby op diverse manieren de flows van bewegingen – van mensen en duiven – op het San Marcoplein in Venetië vastlegt en representeert, waarbij de videocamera als ‘sensor’ wordt gebruikt, die niet een bewegend beeld laat zien, maar een beeld van beweging.

Zoals gebruikelijk gaf de Doors of Perception geen antwoorden. Maar uit de zeer verschillende presentaties en debatten, uit de gesprekken in de wandelgangen, en de mijmeringen na afloop, kwam de vraag duidelijk op tafel. Hoe ontwerpers die vraag moeten beantwoorden, daarover verschillen de meningen. Misschien had architect en theoreticus Philip Tabor nog wel de mooiste suggestie: "Veel van onze mentale activiteit gaat zitten in het bouwen van een soort van mistige informatiewolk, een ruimte voor half-affe gedachten, die pre-logisch is, voor-woordelijk, speels. Ik denk dat we een ‘dagdroommachine’ nodig hebben voor deze ruimte."



Doors Lounge, RAI, ontwerp: Traast & Gruson
(foto: Max Bruinsma)




max bruinsma