Avecom.Real
juli 2003

De kunst is net zo virtueel als mensen

De Britse cultureel journalist Judith Williamson merkte ooit over de nieuwe ‘virtuele werkelijkheid’ op dat ze wel degelijk echt was, en dat je er je nek over kon breken: sinds de opkomst van het internet was haar dagelijks leven in Londen een hindernisbaan geworden van opgebroken straten, eindeloze kabelkluwens en schaftende elektriciteitswerkers die de stoep versperden. Of, ongeveer in de woorden van Prince, rond dezelfde tijd, enkele jaren geleden: "I’ve seen the future and it’s real."

Zoals dat gaat met associaties, schieten me nu veel meer citaten te binnen. Stelde Sartre, bijvoorbeeld, niet al dat "l’enfer, c’est les autres"? En vatten we dat nu virtueel op, of echt? Bestaat de hel dus, net als de anderen, of zijn ‘de anderen’ zo imaginair als de hel? Dit soort mijmeringen is eigenlijk al ver voorbij media, nieuwe of oude; dit gaat over het verschil tussen weten en voelen, fantasie en werkelijkheid, gedachte en daad. Het verschil tussen geloof en twijfel – dat verschil is, op de keper beschouwd, even miniem als dat tussen de herinnering aan een droom en die aan iets dat je werkelijk hebt meegemaakt. In de herinnering valt het verschil goeddeels weg. Sommige dromen voelen terugblikkend werkelijker dan sommige dingen die je na lange tijd weer te binnen schieten, en waarvan je denkt: heb ik dat nu werkelijk meegemaakt, of verbeeld ik me dat?

Heb ik de editie van AVECOM.REAL in februari werkelijk bezocht of niet? Op dit moment doet dat er niet meer toe – het is juli 2003, en alles wat van de tentoonstellingen, de performances, de ontmoetingen, de radio-uitzendingen over is, zijn herinneringen, verslagen, opnamen en informatie op websites. Is de herinnering aan die informatie wezenlijk anders dan de herinnering aan het ‘echte’ gebeuren?

Ik luister naar Frans de Waard op Real Radio – het is 27 oktober 2002. Een mooie dromerige mix van geluiden, instrumenten en stiltes die RealPlayer inlast om te ‘rebufferen’. Het zal in De Gele Rijder anders geklonken hebben, anders dan hier, uit de kleine boxen op m’n bureau. Het klonk anders uit de grote installatie beneden, in m’n woonkamer. Het zal anders geklonken hebben in de studio van Frans de Waard, toen hij de uitzending voorbereidde. Waar klonk het echt? Radio is een interessant medium, omdat het het verschil tussen virtueel en werkelijk zowel sterk laat voelen, als bijna onhoorbaar maakt. De geluidstechnicus die het programma mixed hoort in wezen hetzelfde als wat de luisteraar hoort, en aan geluid kun je slecht zien of het ‘echt’ is of ‘gemedieerd’, ‘live’ of ‘opgenomen’. Toch weet je dat de bron van het geluid voorbij de ogenschijnlijke ligt; voorbij de speakers, de radio, de zendmast – ergens anders. Als geen ander medium, ‘liegt’ radio de waarheid.

Maar ik dan? Wat beleef ik, en hoe echt is dat? Die vraag wordt ook gesteld op de website die de gebeurtenissen van AVECOM.REAL inleidt, en deels archiveert en doorgeeft. Het zijn interessante vragen die daar, inleidend op het programma, gesteld worden, en omdat de werken die zijn geselecteerd om te laten zien hoe je die vragen zou kunnen beantwoorden er niet meer zijn, niet meer echt aanwezig zijn in de fysieke ruimtes van het project, noch in de virtuele ruimte van de website, doe ik een poging die vragen in hun eigen medium te beantwoorden: in tekst. Binnen deze tekst, zijn de vragen ‘de ander’ – l’enfer, misschien –, in ieder geval de wereld buiten mij, waarin ik mijn eigen gedachten moet mediëren om ze ‘in het echt’ te beleven.

Wat beleef je nu echt?
Dat hangt af van hoe je het vraagt. Met waar je bent heeft het echter niet veel te maken. Wat je beleeft, is immers altijd echt. Want wat is een belevenis anders dan iets wat je meemaakt, ervaart, iets waarbij je zintuiglijk aanwezig bent, waar je met oren, ogen, neus, huid en hersens, met je hele analoge lichaam, kortom, bij bent? Is een film een belevenis, of een meeslepend boek, of een mooie maaltijd? Ja. Maar die kiezelsteen dan, die nog net binnen mijn ooghoek, in principe hoorbaar tussen het geluid van een paar honderd andere kiezels en mijn voetstappen die ze in beweging hebben gebracht, het pad afrolt, beleef ik die nu echt? Nou nee. Ik zou ’m kunnen oppakken en zeggen: deze kiezel heb ik zojuist naar beneden zien en horen rollen – ik was erbij –, en ik zou niet liegen en liegen. Vanuit de ‘analoge’ beleving gedacht, kun je hier alweer spreken van een ‘gelogen waarheid’. Dat lijkt me intussen een goede definitie van ‘virtuele werkelijkheid’.

Is virtueel ook al echt?
Het zou zo kunnen zijn dat de beleving van de virtualiteit een andere is dan de werkelijkheid ervan. Soms zit ik een tijdlang voor de televisie en laat me met al m’n zintuigen meeslepen in het gebodene: ik zie en hoor, ik denk te ruiken en te voelen, wat het verhaal me voorspiegelt – ik ben in de film. Totdat bijvoorbeeld ineens de telefoon gaat. Dan zie ik plotseling dat ik naar een stuk glas van 40 x 50 cm staar, dat heftige lichteffecten vertoont, en van waarachter geluid klinkt. Ook zie ik de stoel en de bank, en de ramen en de kast en de vloer en de lamp eromheen. En de telefoon. Dat is de werkelijkheid waarin de televisie bestaat. Ik beleefde iets anders.

Wat is de waarheid achter de creatie?
Je kunt ook vragen: hoe echt is de belevenis van die creatie, die je ingeprent wordt door iemand anders? Is de belevenis door die ander gemaakt, of ben jij het, die wat de ander aanbiedt omzet in beleving? Hier komt de notie van ‘het medium’ in het spel. Een medium is ‘iets dat bemiddelt’. Voorbij de materialiteit van media (verf op doek, drukinkt op papier, elektronische componenten in een plastic doos), is het medium waarschijnlijk de eerste ‘virtuele werkelijkheid’ – de eerste gelogen waarheid – die we buiten onszelf tegenkomen. Een bepaald ‘iets’ dat medieert tussen onze voorstellingen en die van een ander. De ‘echtheid’ van het medium is relatief onbelangrijk: het medieert immers niet de verf, of de inkt, of de chips waaruit het bestaat. De ‘waarheid’ van wat het medium medieert staat niet ter discussie: het is een ervaring, die je kunt beleven zoals je wilt, als waarheid of leugen. De vraag naar de ‘waarheid’ speelt zich buiten het medium af, en in zekere zin dus ook buiten de creatie, in een ruimte eromheen... Er dringt zich langzamerhand een beeld op van ‘beleving’ als iets dat bestaat uit een groot aantal lagen of schillen.

Hoeveel lagen moet je stapelen of afpellen om met enig recht van spreken tot de kern te zijn doorgedrongen?
Als de postmoderniteit – en die niet alleen – ons van één ding doordrongen heeft, is het dat het klassieke ‘Ding an Sich’, dat de oude Grieken ‘atomos’, het ondeelbare, noemden, niet bestaat. De laatste Quark is nog niet ontdekt of er blijkt een nog kleiner deeltje te bestaan; een ‘laatste link’ is al helemaal ondenkbaar. Des Pudels Kern is ‘hypertoom’ – eindeloos deelbaar. De essentie staat boven de deelbaarheid; geen belevenis zo virtueel, of er zit wel een deel werkelijkheid in, geen werkelijkheid zo onontkoombaar, of er speelt wel een gedachte doorheen. Geen digit die nergens een elektron wordt.

Waar ligt de grens tussen het digitale en het analoge?
Het gaat hierbij allang niet meer om de grens tussen het analoge en het digitale. Beide zijn metaforen, afspiegelingen, benaderingen van iets dat zich wezenlijk aan onze waarneming onttrekt, zoals we eigenlijk al sinds Plato weten: de ‘kern’ is onervaarbaar. We hebben er slechts, om op de oude filosoof te variëren, een ‘idee’ van. De waarheid, zo leert ons Wittgenstein een paar millennia later, is alleen te bepalen van zaken die van weinig of geen belang zijn: "als alle mogelijke vragen zijn beantwoord, zijn onze werkelijke problemen nog niet eens aangeraakt". Wat zich in onze analoge hersens afspeelt gaat dus verder dan de vraag naar hoe de processen werken, die onze beleving sturen.

Via welke hersencel beleef je iets reëel of virtueel?
Wat beleven we dan, als de grens tussen virtueel en werkelijk onbelangrijk is? De neuroloog zou zeggen, een ervaring is een potentiaalverschil als elk ander. Een uitwisseling van elektronen langs geleidend organisch materiaal. Uiteindelijk komt de vraag naar het verschil tussen werkelijkheid en virtualiteit neer op de vraag naar het verschil tussen een mens en zijn lichaam. Als we de metaforiek van het ‘analoge’ en ‘digitale’ volgen, is er eigenlijk geen ander antwoord mogelijk dan dat de mens in diepste wezen virtueel is, dat wil zeggen niet zozeer uit tastbare en ervaarbare moleculen bestaat (dat natuurlijk ook), maar (vooral) uit informatie, die als zodanig gemedieerd moet worden om ervaarbaar te zijn.

Aan welke werkelijkheid spiegelt zich de kunst?
Het antwoord dringt zich nu op: aan de virtuele werkelijkheid, natuurlijk! Realisme in de kunst is op zich oninteressant, tenzij de daarin gemedieerde realiteit doordrongen is van virtuele informatie. Dat is exact waarom het gaat in het 19de-eeuwse schilderkunstige Realisme, dat zich door te pretenderen de ervaarbare, ‘echte’ werkelijkheid af te beelden, symbolisch afzet tegen de ideologisch zeer beperkte symboliek van het Classicisme. Ook het ‘Hyperrealsime’, of fotorealisme van de jaren zeventig van de vorige eeuw is niet interessant omdat daarin foto’s van, bijvoorbeeld, cruiseschepen op enorme doeken korrelgetrouw worden nagepenseeld, maar omdat die nieuwe mediëring bijna onzichtbare, maar essentiële informatie toevoegt: de mededeling "dit is geen foto". Zoals René Margrite al met minder omslachtige middelen had laten zien (Ceçi n’est pas une pipe), gaat het de kunst niet zozeer om het afbeelden van wat we al zien, maar om te laten zien wat we anders alleen maar denken. En wat is een gedachte anders dan een virtuele realiteit?

Ergo:
De kunst biedt een analogie van een virtuele werkelijkheid. Of daarbij ‘digitale’ of ‘analoge’ media worden gebruikt is niet van wezenlijk belang, al kunnen, zo blijkt, digitale media, vanuit het wezen van de belevenis gedacht, realistischer zijn.

Basel,
Juni, 2003




max bruinsma