Stichting Welstandszorg Noord Holland
Jaarverslag 1995


Details

 
foto's: Tjeerd Frederikse

Over architectuur wordt vaak gesproken in termen van bewegingloosheid: een gebouw 'staat' vrij of 'ligt' mooi. Een gebouw beweegt niet, zou je zeggen.

Dat is een misverstand. Ten eerste omdat gebouwen wel degelijk meebewegen met de krachten die van buitenaf op hun ogenschijnlijk inerte massa's worden uitgeoefend – denk aan de hoogste verdiepingen van torenflats, waar de wind duidelijk te voelen is, en als het stormt zelfs is te zien aan de dingen die van tafels vallen, op drift als in een deinend schip. Maar ook in een bouwwerk dat zo vast als een huis lijkt te staan en waarin zelfs met de meest verfijnde apparatuur geen beweginkje kan worden waargenomen, ook zo'n lapidaire steenklomp beweegt. Je merkt het alleen niet. Deze bewegingloosheid is schijn. Op dezelfde manier als de bewegingloosheid van twee even sterke armworstelaars schijn is. Wanneer ze tegen elkaar opgewassen zijn, staan twee armen roerloos op de tafel, twee handen grijpen in elkaar alsof ze beide in rust zijn. Slechts een paar details, de gespannen spieren, het paarlende zweet op de voorhoofden en de gejaagde ademhaling, bewijzen hoeveel beweging hier wederzijds tot stilstand is gebracht. En hoe veel moeite het kost om dat wankele evenwicht te bewaren. Zo bewegen ook gebouwen. Zo wíllen ze bewegen, en als de architect, de ingenieur en de aannemer er niet voor gezorgd hebben dat alles wat naar beweging streeft in de constructie met dezelfde kracht wordt tegengestreefd, dan klapt het bouwsel om, zoals de arm van de worstelaar die het eerst vermoeid raakt, omklapt.

Zolang de architectuur bestaat, zolang is bouwen een balanceren van krachten, van potentiële beweging geweest. En even lang hebben architecten in de constructie en detaillering van hun bouwwerken laten zien hoe die krachten werken en hoe ze in toom gehouden worden. Het oudste, en meest elementaire voorbeeld van zo'n architectonisch verbeelde kracht is de zuil. Die tilt en draagt. Maar een zuil alleen staat vrij wankel. Hij moet door wat hij draagt in evenwicht gehouden worden (of zwaar gefundeerd zijn). Dat spel van gebalanceerde krachten wordt al sinds de oude Grieken (om in Europa te blijven) verbeeld in de detaillering van de aansluiting tussen zuil en architraaf, de 'ligger' die door de zuilen ondersteund en opgetild wordt. In Griekse tempels wijkt die dwarsligger altijd een beetje. Vooral op de hoeken is dat te zien: de architraaf staat nooit precies op het randje van het kapiteel, als om aan te geven vanaf welke kant hij de kolom in evenwicht houdt. Zo'n detail, dat er bouwtechnisch gesproken ook anders had mogen uitzien, is niet alleen esthetisch, het is ook informatief, want in zijn detaillering vertelt de architect wat hij van zijn gebouw kwijt wil.

Wanneer dus een architect iets wil meedelen over de krachten die in zijn bouwwerk spelen, zal hij zijn verhaal vertellen door middel van architectonische verbijzonderingen van de constructie. Op zich heeft dat verhaal vaak niet veel méér nodig dan het simpelweg tonen van die constructie. Een boogbrug hangt aan een boog over het water, dat kun je ook zonder details wel zien. Toch willen architecten vaak meer zeggen dan die eenvoudige mededeling, dat 'het hangt'. Ze willen dan laten zien hoe die brug hangt, en dat hij ook staat, en leunt, en trekt en duwt, en dat er een zorgvuldige regie is gevoerd om te voorkomen dat al die krachten elkaar omver duwen of trekken.

 

een sportieve kap

Een mooi voorbeeld van hoe zo'n verhaal van een eenvoudige constructie, die nochtans zeer uiteenlopende krachten moet balanceren, met verve verteld kan worden, is de kap van de kleine tribune op het Ajax terrein in Ouder-Amstel, op een steenworp afstand van de gigantische Arena. Die kap is ook een soort boogbrug, zo lijkt het: hij hangt aan een boog die tevens het 'venster' op het veld is. Met die boog had de architect, René van Zuuk, kunnen volstaan (als hij zwaar genoeg zou zijn uitgevoerd en op de juiste wijze verankerd), maar blijkbaar had hij de behoefte om iets duidelijker te maken wat er met die boog nu eigenlijk aan de hand was... De kap boven de toeschouwers hangt niet alleen aan de boog, maar leunt ook op de bovenkant van de tribune. Aan de voorkant is de kap gewelfd, aan de achterkant recht. Dat betekent weer dat er op verschillende plaatsen van de boog verschillende krachten worden uitgeoefend – de buitenkant van de kap leunt het meest, het middenstuk trekt het meest. Om aan die krachten tegenwicht te bieden, moet de boog gespannen worden. Vandaar de gebogen snaar, die het spiegelbeeld vormt van de halve ovaal eronder. Die snaar is weer gespannen tussen twee hoge masten die zich duidelijk schrap zetten, als twee touwtrekkers. Ze zijn even sterk, dus het 'touw' beweegt geen millimeter...

 

Heel dat getrek en geduw en schrapgezet eindigt op twee maal drie punten in het gras aan de rand van het voetbalveld, aan weerszijden van de tribune. Daar vinden we drie details, die het hele verhaal samenvatten: de verankeringen van de mast en van de vork waarin de boog uitloopt. 'Details' is misschien een wat klein woord voor de halve kubieke meter staal waar we het hier over hebben, maar op de schaal van het geheel is het bijna onooglijk. De piloon, die zich schrap zet, staat op een schuin geplaatste 'plint' (om een klassieke term te gebruiken) – in een scharnier! Dat die mast kan scharnieren is bij het bouwen wel handig, en het is noodzakelijk bij het op spanning brengen van het geheel, maar het is tevens een prachtige verbeelding van wat er met die paal en er omheen aan de hand is: het scharnier laat er geen misverstand over bestaan dat de mast onherroepelijk omvalt, als hij niet in evenwicht wordt gehouden!

 

Hoe dat gebeurt is bij de andere verankeringen te zien, de plaats waar het gesplitste uiteinde van de boog eindigt, en tevens de plaats waar twee zwaar uitgevoerde spandraden de mast helpen niet om te klappen in de richting van de tribune... Die verankeringen staan schuin in de richting van de kracht die erop wordt uitgeoefend, wat het beeld van in toom gehouden dynamiek nog versterkt. Als je een minuutje naar die verankeringen kijkt, wordt je duidelijk hoe de kap van de kleine tribune 'werkt', en krijg je begrip – en ontzag – voor de krachten die in dit bouwsel bewegingloos worden gehouden. Het is hier in ogenschijnlijk eenvoudige constructieve details, in de schuine stand van de 'ankers', en in het zware scharnier, tot uiting gebracht: eigenlijk is het enige wat 'staat' aan die kap, het tweetal pilonen! De rest 'trekt', inclusief de boog, die op het eerste gezicht zo stevig stond te dragen... Uiteindelijk is het ook een mooie metafoor voor de sport, zo, al die gestileerde inspanning...

 

loodzwaar en ragfijn

Als je eenmaal gaat letten op dergelijke constructieve details, zie je ze overal: hoe delen van een bouwwerk leunen tegen andere delen, hoe de ene constructie de andere recht trekt, hoe het ene onderdeel het andere overeind duwt. Je ziet overal beweging, die weliswaar tot stilstand is gebracht door een even sterke contrabeweging, maar die elk moment weer zou kunnen beginnen. Beweging die is zichtbaar gemaakt op de plekken waar de delen van een constructie elkaar ontmoeten. Soms lijkt dat overdreven, die voorzorg tegen het uiteenvallen van een precair evenwicht. Dat gevoel bekruipt me in een van de meest bewegingloze gebouwen die ik ken, het oude Napoleontische Fort Kijkduin, bij Den Helder. Dat is een ongelooflijk zware bakstenen bunker uit het begin van de vorige eeuw, die nu is gerestoreerd en heringericht als toeristische attractie. Voor de restauratie-architect, W. Schagen, moet het werken aan dit gebouw zoiets zijn geweest als het uithollen van een vrijwel massief rotsblok. De muren zijn op veel plaatsen letterlijk meters dik, en het geheel is gebouwd op het doorstaan van zeer zware bombardementen, met als sluitstuk een met loden platen afgedekt dak, waarop granaten moesten afketsen.

 

Het lapidaire bouwwerk met zijn loden helm ziet er zo zwaar uit, dat je je niet kunt voorstellen dat er ook maar de geringste beweging in is te krijgen. Daar zorgen de massieve muren en de bonkige gewelven al bijna twee eeuwen voor. Alleen in de ruimte onder die helm, die deels is heringericht als restaurant, is werkelijk ingegrepen in die onwrikbare constructie – de publieke functie van die plek vraagt om openheid. Dat maakt het noodzakelijk om het loodzware dak opnieuw te stutten, maar wel zo, dat de net gewonnen ruimte niet meteen weer verloren gaat. De zaal is op veel plaatsen te laag om een klassieke gewelfconstructie te kunnen toepassen, dus heeft de architect een list verzonnen: hij heeft de krachten die nodig waren om het dak te ondersteunen letterlijk gebundeld.

Stevige ijzeren dragers, die in bundels van vier door de ruimte verspreid staan, houden als gewichtheffers het dak omhoog. Dat ze even slank als gespierd zijn, is blijkbaar niet voldoende: alle armen van de dragers zijn onderling door spandraden verbonden. Voor een deel doen die spandraden hetzelfde wat een gewelf doet, ze helpen mee aan het gelijkmatig over alle dragers verdelen van de uitgeoefende krachten en zorgen voor de stijfheid van de constructie. Ongeveer zoals een kordon agenten arm in arm gaat staan om zich schrap te zetten tegen aanstormende demonstranten. Die associatie wordt ook opgeroepen door de wijze waarop de spandraden zijn bevestigd, aan 'halve ogen' die op kleine sokkeltjes op het uiteinde van elke arm zijn gemonteerd. Door zo'n detail lijkt het alsof al die armen elkaar vast houden – en dat is ook zo. In zijn soort is de detaillering vrij stoer – niets is weggemoffeld, niets is eleganter gemaakt dan het van zichzelf al is. Die – relatieve – soldateske ruwheid past bij het gebouw. Maar tegelijkertijd maakt dat web van strakke dunne lijnen het plafond ook visueel minder loodzwaar...

 

dragers van de hemel

Het zichtbaar maken van constructieve gegevenheden kan dus ook een decoratief effect hebben, zoals in dat fort, waar de veelheid aan nieuwe details de spartaanse kaalheid van de oude constructie compenseert. Een stap verder is het gebruik van een constructie, louter en alleen om dat esthetische effect. Dat is beslist het geval met de grote luifel boven de ingangspartij van het nieuwe hoofdkantoor van 's lands grootste kruidenier, Albert Heijn in Zaanstad. Een enorme wirwar van witte stalen buizen houdt de bezoeker een glazen paraplu boven het hoofd, en maakt hem en passant duidelijk dat hij hier niet zomaar een gebouw betreedt. Wat dat betreft is hier sprake van klassieke imponeer-architectuur: eerst die luifel, dan een vestibule met receptiebalie en daarachter wacht, voor wie mag doorlopen, een hal van immense afmeting, vijf verdiepingen hoog, waaromheen het middelste van de drie hoofdvolumes van het gebouw is gegroepeerd.

 

Op de schaal van het gebouw, zelfs als je je beperkt tot het middendeel, werkt de luifel als een detail. Maar daarom is zij niet minder belangrijk; als een breed gebaar, met een waaier in de hand, nodigt ze uit, wijst ze op de ingang, die anders in het enorme, licht gebogen vlak van het centrale atrium verloren zou gaan.  Nu is een glazen dak doorzichtig en breekbaar – twee redenen om de ondersteunende constructie niet al te licht uit te voeren. De constructieve reden is evident, maar ook de esthetische reden is niet zonder belang: de entree moet duidelijk zichtbaar zijn, en ze moet in één gebaar de status van het hele gebouw samenvatten. Voor een representatief gebouw als het hoofdkantoor van een grote multinational, is een dergelijke symboliek van grote betekenis. Wanneer de opdrachtgever en de architect bij zo'n belangrijk project op de kleintjes zouden gaan letten, zou dat afbreuk doen aan de status van het bedrijf. Aan de andere kant, maar om dezelfde reden van representativiteit, tellen de kleinste details mee in het beeld van het geheel.

 

De uitbundige opeenvolging van ruimtes in het 'voorwerk', is niet het enige klassieke aan het Albert Heijn gebouw; de gevel is een kleine catalogus van klassieke details. In de ritmiek van het baksteenvoegwerk zijn plinten en pilasters te herkennen, op de buitenhoeken van de gevels wijkt het metselwerk even voor een iets dieper gelegen kapiteel-achtig ornament in natuursteen, waarboven zich een bescheiden, maar zorgvuldig bemeten entablatuur aandient. In de ritmiek en de detaillering van de gevelvlakken van het gebouw laat de architect, Fred Temme, zien dat hij zijn klassieken kent.

Maar niet alleen de oude, ook de hedendaagse klassieken worden in zijn AH-gebouw geciteerd of in herinnering gebracht: de glazen verbindingen tussen de hoofdvolumes en de ronde vorm bovenop het gebouw doen denken aan Brinkman en Van der Vlugt's beroemde Van Nelle fabriek uit de late jaren twintig, en ook de grote metalen zonweringen, die de bovenste verdiepingen tegen het in Zaanstad overvloedige licht moeten beschermen, zijn iconen uit de modernistische avant-garde architectuur. Een detail bij een detail is dat de architect in zijn schets bij de schuine pendel heeft geschreven: 'zo dun mogelijk!'.  Ook dat is een klassiek modernistisch adagium: een lichte constructie stond immers zo min mogelijk lucht en licht en ruimte in de weg! Zo wordt in dit complexe gebouw door middel van een grote hoeveelheid details uit klassieke en moderne tijden een verhaal samengevat over macht en status, over dynamische eigentijdsheid en traditionele degelijkheid. En over het balanceren van krachten in luifels die zwaar zijn van doorschijnendheid.

 

25/07/1996  




max bruinsma