Anthon Beeke:

"De Geest Moet Wapperen"

in:
art_i, Maatschappij Arti et Amicitiae, nummer 10/11,
jaargang 3, oktober/december 1991

 

Anthon Beeke, 51 jaar, waarvan dertig als ontwerper. Maakte in 'Année Erotique' 1969 furore met een uit blote dames opgebouwd alfabet. Was tussen '76 en '82 in dienst van Total Design ("om de boel te veranderen"). Maakte tussen '77 en '84 een serie omstreden affiches voor Zuidelijk Toneel Globe. Werd in '78 lid van het internationale ontwerpers-corps, de AGI. Maakte en maakt werk voor de PTT, Openbaar Kunstbezit, SDU (Kunstschrift), uitgeverijen Contact, Bezige Bij, Bert Bakker, Nationaal Ballet, Holland Festival, Toneelgroep Amsterdam, Stedelijk Museum Amsterdam en anderen. Onlangs werd een tentoonstelling van zestig van zijn affiches aan de Universiteit van North Carolina verboden wegens vermeend gevaar voor de openbare eerbaarheid. Leidt een studio van acht ontwerpers en een administratieve kracht, met opdrachten in binnen- en buitenland (vooral Frankrijk).  


Anthon Beeke, foto: Fran van der Hoeven

Ik ben autodidact. Ik kom uit zeg maar de laagste arbeidersklasse die er is, een stap verder en je bent asociaal. Bij mij in de straat woonde een jongen, met een mooie fiets, die maakte prachtige tekeningen van vliegtuigen enzo, en hij zat op de kunstnijverheidsschool.

Dat wilde jij ook?
Ik kon goed tekenen, ik tekende dingen na uit bladen en ik was wel eens in een museum geweest, maar er was niemand in mijn omgeving die daar wat van af wist en erover kon vertellen. Wat ik wel deed is door de stad lopen en naar foto's kijken, van acteurs, en naar bioscoopreclames. Dat leek me ook wel wat: voor niks naar de film, er dan een mooie tekening over maken en nog geld krijgen ook; wat een leven!
Maar ja, ik moest een echt vak leren, ik was veertien, niet meer leerplichtig, dus ik werd van school afgehaald en dacht: ik word kok, dat leek me wel een mooi vak. Maar voor de koksschool moet je middelbare school hebben, je moet Frans kunnen lezen enzo, dus om te beginnen werd ik slager.
Maar ik heb uiteindelijk toch toelatingsexamen gedaan voor de avondopleiding van de Kunstnijverheidsschool en ik werd tot m'n stomme verbazing aangenomen. M'n vader dacht dat ik op de avondopleiding van de slagersvakschool zat, en toen 'ie ontdekte dat ik op die 'geitesokkenschool' zat, werd ik meteen het huis uitgeschopt. Op m'n zestiende was ik weg.
Overdag werkte ik als slager, 's avonds naar school, één keer per week naar het badhuis. Kun je je voorstellen dat er zo nu en dan gezegd werd "wat ruikt het hier toch naar worst"? Op de dagschool werkte ik 's avonds, in snackbars: ik kon gehaktballen maken en kroketten. Maar het ging niet, ik kon niet goed leren, dat moet je ook geleerd hebben. Ik begreep niet waar ze het op die school over hadden. Ik was ook veel jonger dan de meeste leerlingen daar, getrouwde mannen met banen.
Toen heb ik een tijdje pantomime gespeeld. Ik zat bij de groep van Jan Bronk, daar kwamen allemaal van die AJC-jongens, Erik Herfst, Aart Staartjes, Adèle Bloemendaal. Die lui kwamen van de Paasheuvel, hadden een redelijke opleiding gehad, daar had ik nauwelijks contact mee.

Hoe ben je dan in godsnaam grafisch ontwerper geworden?
Dat grafisch vormgeven kwam steeds weer terug: fotograferen, huis-aan-huisfotograaf, cartoons tekenen, alles om wat te verdienen. Maar het grote probleem was dat ik geen mensen kende, ik had geen enkele ingang, ik wist niet waar ik terecht moest. Ik probeerde in allerlei scene-tjes binnen te dringen, en leuk te doen. Ik voelde me toen een behoorlijke meeloper, iemand die erbij wilde horen. Toen ik bij Jan van Toorn kwam werken, vond ik dat ik iets teveel gelanterfanterd had. Ik had nooit echt serieus iets gedaan.

12 ambachten, dertien ongelukken.
Ja, en bij Jan dacht ik: nu of nooit. Bij Van Toorn heb ik het vak geleerd, discipline. Ik kwam via via bij hem terecht: Jan ging een tijdschrift voor Philips maken, Range, en zocht iemand voor het lopende werk. Dus ik heb m'n Deux chevaux volgeladen met alles wat ik had en stond bij Jan op de stoep: met m'n tekentafel, m'n bed, alles. Ik heb een jaar bij Jan gewerkt, fantastische tijd, ook al verschilden we vaak van mening. En ik heb Jan netheid bijgebracht, want hij was een sloddervos. Hij klopte z'n pijp uit op z'n tekentafel. Ik heb daar het stoffertje geïntroduceerd.

Heeft hij je ook politiek beïnvloed?
Nee, mijn vader was communist, maar ik had daar geen enkel vertrouwen in. Toen ik bij Jan werkte was hij gewoon een heel goeie, op vorm gerichte ontwerper. Hij was gefascineerd door de vormentaal van het Russische Constructivisme en ik denk dat hij door die vormen ook geïnteresseerd is geraakt voor de politieke achtergrond ervan. Maar we hadden het niet vaak over politiek. Ik vond wel dat die mentaliteit, waar Jan het altijd over heeft, belangrijk was, hoe je met boodschappen omgaat en met je eigen grenzen. Ik heb van Jan geleerd wat 'mentaliteit' betekent - volgens mij ging ik daar verder in dan hij, me een mening vormen en dan zeggen: zo wil ik het doen, en zo moet het. Ik ben van jongsafaan op grenzen gedrukt, ik weet waar ze liggen en ik heb altijd geprobeerd erdoorheen te breken.

Jan is veel meer theoretisch ...
Je hebt de theorie, het plaatje dat je erbij kunt verzinnen, en de persoon zelf. Jan heeft weidse theorieën over het grafisch ontwerpen, en ik vind hem een fantastisch goeie ontwerper en een ontzettend lieve man, maar hij lult er teveel over.

Nou, hij heeft met z'n gelul, met de discussies tussen hem en Crouwel, toch wel een achtenswaardig theoretisch uitgangspunt geformuleerd.
Waar ik het ook roerend mee eens ben ...

Maar hij maakt soms ook dingen die niet veel meer zijn dan illustraties van een theorie. Dat affiche voor de tweehonderdste verjaardag van de rechten van de mens ...
In die affiches gaat het om dingen die voor de hele wereld gelden. Het zijn affiches die ook in Swaziland gelezen moeten kunnen worden ...

En van Toorn maakt er een zwaar intellectueel ding van ...
... dat niemand in Swaziland ooit kan ontcijferen ...

... behalve die paar mensen die de juiste Franse boeken hebben gelezen.
Hij wil daar laten zien dat hij de juiste boeken heeft gelezen, maar de vrijheid, waar het over gaat in dat affiche, zie je er niet in terug. Heel merkwaardig vind ik dat. Angst voor het beeld spreekt daar uit ... Ik heb lesgegeven op de Rhode Island School of Design, waar Jan ook zat; mijn slechtste studenten waren Jans beste studenten. Omdat 'ie niet naar de plaatjes kijkt maar naar het geleuter. Wij hebben een vak waar het plaatje bepaalt wat het is. En je kunt daar eindeloos over theoretiseren, maar het gaat uiteindelijk over het plaatje, over wat je ziet.

Jij maakte voor dezelfde gelegenheid twee affiches - je was de enige [van de tweehonderd uitgenodigde internationale ontwerpers] die “Les Droits" en “Les Hommes" uit elkaar haalde ...
Jan vond dat dus niks ...

Ik vond het prachtig: de geheimzinnig uit het struweel opduikende slang met de appel, het oeroude cliché van de zondeval, en van het ultieme mensenrecht, de vrijheid om te zondigen, om te kiezen tussen goed en kwaad. En dat vrolijke zootje mensen op het andere affiche dat de praktijk van dat recht weergeeft: tussen wet en mens staat de verleiding in de weg, en ontoereikendheid.
Ja, dat klopt wel. Het gaat over goed en kwaad. En onze christelijke cultuur begint dat met dat beeld: de zondeval. Van daaruit ga ik denken. Ik weet niet of ik dat allemaal zo bewust op een rijtje zet ...

We zijn wat dat betreft tegenpolen, denk ik. Ik kijk naar zo'n beeld, analyseer het, probeer op een rijtje te zetten wat er aan associaties opwelt en reconstrueer het verhaal. Volgens mij werk jij op een totaal andere manier.
Ik heb het voordeel dat ik die opleiding van jou niet gevolgd heb. Maar zo totaal anders werkt het ook niet: ik probeer ook iedere keer weer uit te leggen hoe het zit, een beetje schoolmeesterachtig. Ik heb dat allemaal misschien wat schemerig in m'n hoofd, wel 'ns van gehoord en gelezen, maar ik kan wèl op een natuurlijke manier de kern vatten en ik weet ook, dat de nieuwsgierigheid naar het geheel nauwelijks aanwezig is bij veel mensen die kunstgeschiedenis of iets dergelijks gestudeerd hebben en alles weten van zilveren theelepeltjes. Terwijl het mij altijd om de nieuwsgierigheid is gegaan. De details worden er door anderen in gelezen, ik vind het heel mooi als ik dat mag horen.
Beeldende kunst, theater, grafisch ontwerp zijn vaak zulke gescheiden werelden. Ik breng die dingen met elkaar in verband. En het is heel makkelijk, want als je iets van het één weet en het voegt naar het andere, dan ben je al een heel eind. Daar hoef je dus niet een hele studie voor doorlopen te hebben.

Je hebt gelijk.
Ik voel wèl altijd dat ik veel dingen heb in te halen, dat ik nog steeds op de stoep sta om aangenomen te worden: Ik ben niet arrogant in de zin van: ik weet het allemaal wel. Wèl in m'n beeld, natuurlijk.

Je bent natuurlijk allang aangenomen. Ik bedoel, er zijn een hoop mensen die je behoorlijk arrogant vinden: die vent in z'n fout geparkeerde witte Porsche ...
Ik vind dat je er nooit bent, waar ben je dan? Heb je dan een hoog salaris, heb je ...

Ja, een bureau, die Porsche, de naamsbekendheid, de status ...
Ik heb een bureau, maar het is anders georganiseerd als Total Design, het is geen gestroomlijnd bedrijf, meer een laboratorium. Er wordt geëxperimenteerd, onderzocht. En vanaf negen uur wordt de telefoon aangenomen...

Dat zegt Gert Dumbar ook, en die heeft 20 mensen werken, zit in alle raden en besturen, die is binnen.
Gert is net zo oud als ik, ik zit nergens in. Het verschil tussen Gert Dumbar en mij is dat hij een zakenman is en een dirigent, een ontdekker van talent. Ik ben een ontwerper. Als ik Gerts verkooptechniek had, dan was ik ècht binnen. Dat bedoel ik niet denigrerend, maar ik ben daar nooit mee bezig geweest, net zomin als Gert overigens, geloof ik. Die Porsche is provocerend, ik hou van dat soort provocaties ...

Het is erg banaal ...
Ik hou van dat soort dingen; het hoort niet. Je hóórt geen Rolex te hebben. Deze heb ik van een souteneur gekregen, dat wil zeggen, ik heb op zijn begrafenis een speech gehouden en zijn vrouw gaf me dit als zijn erfenis. Dat móet ik gewoon dragen. Maar aan de andere kant maak ik dus dingen die daar niet bij horen, althans waar die Rolex en die Porsche volgens de calvinisten niet bij horen.

Daarom wordt zo'n Porsche een item: het past niet bij het soort werk dat je maakt.
Alsof je een slechter mens bent als je in een Porsche rijdt! Maar ik hou van het frustreren van mensen die denken dat ze de boel op een rijtje hebben staan. Ik geloof sowieso niet in de status van de avant-garde die zich avant-garde noemt, de Scene, het Gebeuren. Het is zo gemakkelijk door te prikken, ze zijn allemaal tegen Avenue, maar ze zijn Avenue. Ze denken maar. Ik loop niet met een Bruno Ninaber-horloge en rij geen Alfa Romeo - ik heb nog een mooi Alfa Romeootje staan, maar daar rijd ik niet in. Ik vind een Porsche ook nog eens een mooie auto. Je kunt daar lang en breed over praten, maar het blijft een schitterend ontwerp. Maar je wordt er heel erg op bekeken en het roept een waanzinnige agressie op: er worden deuken in getrapt, er wordt tegenaan gereden, altijd worden de ruitewissers kromgebogen. Op een gegeven moment heb je daar geen zin meer in, ik moet hem maar 'ns verkopen en weer in een oud barrel gaan rijden.

We hadden het over je geschiedenis ...
Als ik met vallen en opstaan mijn eigen opleiding voltooid heb, ga ik een wereld in waar alles vreemd voor me is. De provocatie naar die wereld, die wilde ik wel aan, want ik had toch niets te verliezen, ik had geen opdrachtgevers. Ik had een hoop klusjes, daar moest ik keurig voor werken: twintig platenhoezen op een dag, bij Van Toorn maakte ik kinderspelletjes, voor Jumbo. Ik haat schulden, ik heb altijd voor mezelf gezorgd, ik kan iedereen recht in z'n gezicht kijken. Dus ik deed dat om wat geld te verdienen en het vak te leren, en voor de rest maakte ik zo nu en dan wat ik in m'n hoofd had. Dat wordt dan herkend door mensen als Willem de Ridder en die Fluxus-jongens. Die Fluxus-mentaliteit stond me ongelooflijk aan: die provocatie, het onzichtbare dat er in zat, het speelse, heel veel humor. En niet alleen dat, het was ook heel serieus, toch een beetje Freek de Jonge ...

Zo'n man als Maciunas, de uitvinder van Fluxus, was een heel bevlogen, ideologisch gemotiveerde man...
Maciunas! Toen ik wat van die man gelezen en gezien had, dat hielp me op weg, in het werk zéker. Op die leeftijd twijfel je nogal: moet je nou iets met beeldende kunst, dat speelde wel. Ik kon aardig tekenen, nietwaar? Moest ik daar wat mee?

En in Fluxus ging het totaal niet over tekenen en over wat je daar mee moet ... Het ging over vaasjes op een piano zetten en over ‘Papieren Konstellaties’.
Ja, het ging over een mentaliteit. En als je daar wat mee kunt doen - en dat deed Maciunas - dan bereik je een eigen publiek. Het werd me toen ook duidelijker wat ik met dat grafisch ontwerpen wilde: het gaat om een soort boodschap, een soort steun in de rug van andere mensen, dat ze niet alleen zijn, omdat er nog een paar mensen zijn die zich met hetzelfde bezig houden. En het theater-achtige, dat vond ik prachtig! Iedereen kon daaraan meedoen, daar hoef je niet voor op een academie gezeten te hebben. Ook het publiek kon daar opeens een functie in vervullen, het was waanzinnig democratisch. Dat zou veel meer moeten gebeuren. Dat zit heel erg in die Fluxus-mentaliteit: stimulerend en troostend, niet gefrustreerd zoeken naar een vorm, niet gefrustreerd raken over of de filosofie wel precies klopt ... Ik was heel erg recalcitrant, heel onderzoekend. Ik zette alles scheef en op de kop, gebruikte duizend lettertypes, alles wat niet mocht, en wat nu moet. Maar ja, ik had ook een keurig strak gestreken veldje voor me, aangelegd door Crouwel en consorten. Als daar een mol doorheen gaat ...

En je gaat uitgerekend bij die gazonmaaiers werken!
Op een gegeven moment ben ik door Crouwel bij Total Design uitgenodigd omdat ik zo tegen Total Design was. Wim zei: 'Weet je het beter? Hier heb je de sleutel, verander het maar.' En ik dacht, ik ga het veranderen, maar wist totaal niet wat voor log lichaam dat bureau was. Dat kon ik niet veranderen. Er heerste daar absoluut geen speelse geest, behalve bij Wim Crouwel dan. Er hebben heel goeie mensen gezeten, maar die hebben nooit echt de kans gehad of gegrepen. Er werd niet samengewerkt en er werd niet in risicovolle creativiteit geïnvesteerd. Er is van de oorspronkelijke uitgangspunten van Total Design niets meer over, ze zijn een geldmachine geworden. Als innoverend ontwerpbureau neem ik ze niet meer serieus.

Die speelse geest van Crouwel kwam vooral tot uiting in onmogelijke dingen als zijn New Alphabeth, dat nog een moraliserende ondertoon had ook: het kan allemaal veel eenvoudiger èn op de computer.
Wim is ook een heel romantische man en heel stimulerend. Ik zei naar aanleiding van dat alfabet: Wim, ga nou es wat léuks doen, en hij zei, doe jij dat nou maar. Mijn blote-vrouwen-alfabet was in eerste instantie een commentaar op het intellectuele geleuter van Crouwel. En het was ook om aan te tonen dat er in Nederland een mentaliteit was waarbinnen je dergelijke dingen kunt maken. Dat alfabet van mij was net zo onbruikbaar als het zijne.
Er is overigens niets origineel aan, getekende letters van dames bestaan al sinds vijftienzoveel. Alleen niet zo precies, zonder geiligheid en met keurig opgestapelde dames. Ik wou het heel sec houden. Maar voor Steendrukkerij De Jong, die beide alfabetten heeft uitgegeven en die daar de wereld mee rond ging, was het heel wat. Er was geen enkel land in de wereld waar dat gedrukt en verstuurd kon worden, behalve hier, dat wou ik ook laten zien. Dat is wat ik van Jan van Toorn geleerd heb: hier staan we en hier zijn we mee bezig en kom maar op als je durft. Pieter Brattinga, mijn opdrachtgever bij De Jong, durfde dat.

A propos opdrachtgevers: als je een paard-met-kut inlevert, moet je ofwel erg goed kunnen praten, of je hebt een erg goeie opdrachtgever. Hoe verdedigde je dergelijke ontwerpen?
Niet. Ik had een erg goeie opdrachtgever. Zonder Gerardjan Rijnders had ik die dingen niet kunnen doen. Rijnders is in mijn leven een zegen, dat geldt ook voor Wim Beeren, waar iedereen altijd eindeloos kritiek op heeft, en voor Brattinga. Zij boden de mogelijkheden waarbinnen ik kon werken.

Dat wil zeggen dat je kon doen wat je zelf wilde.
Ja, zo'n affiche voor Troilus en Cressida is een politiek statement en een statement van mijzelf: ik vindt dat hèt affiche voor de vrouwenbeweging, omdat het over het cliché gaat waar ze altijd over riepen, het ultieme man-vrouw-cliché ...

... berijden en bereden worden ...
Dat beeld, dat mannen van vrouwen hebben, èn waar die vrouwenbeweging de hele tijd op hamerde. En het gaat ook over het stuk natuurlijk. Dat gaat over twee vrouwen die in de Trojaanse oorlog misbruikt worden. Ze worden genaaid bij het leven en ze gebruiken hun seksualiteit om in leven te blijven. Het enige wapen dat ze hebben is hun lijf, hun kut.

... en het verlangen van de mannen ...
Het verlangen heeft in dit geval te maken met onderdrukking. Het naar beneden drukken van vrouwen ... ik denk dat het met jaloezie te maken heeft, jaloezie op het vrouwenlichaam, angst ervoor ook, en voor de macht die daarin schuilt. Het hele verhaal van het paard van Troje kun je daar overheen leggen. Het is zo simpel als de pest, dat beeld. En het wekt een ongenadige agressie op. Want ik maak het wèl in een periode dat de vrouwenbeweging heel actief is. Ik ben niet zo stom dat ik niet weet dat dat aan de hand is. Ik provoceer. Ik wilde dat ze kwaad op me werden. In Amerika is het nog steeds een actueel kwaadmaak-affiche, daar is men nog niet eens zo kwaad over die kut, maar over de riemen: dat ze helemaal ingesnoerd is ... Het zou in een tentoonstelling in North Carolina, het land van Jesse Helms, komen. Die tentoonstelling is in zijn geheel afgelast vanwege dat affiche.
Maar de eerste affiches die ik voor Globe maakte, waren erg truttig hoor, dat was gewoon zoeken naar een vorm, en dat kan ook niet anders: iemand die 'n keer voor 'n theater 'n affiche maakt, dat is nooit wat. Het kost tijd voordat je een mentaliteit hebt gevonden die past. Die relatie met Gerardjan Rijnders had ook iets van: kijken hoever we elkaars pijngrens konden verleggen.

Hij was ook bezig met schokkende beelden, met een vrij ruige vorm van theatermaken ...
We hadden het daar nooit zo uitgebreid over. Hij zei dingen als: 'Dat stuk gaat alleen maar over klootzakken, iedereen neukt mekaar, volgens mij moet er gewoon een paardekut op', en dat was het enige gesprek dat we er over hadden. En daar probeerde ik dan een beeldend antwoord op te vinden.

Lees je die stukken ook?
Jawel. Vaak tussendoor, terwijl ik over het affiche zit na te denken. Ik spreek met de regisseur, luister naar wat hij ervan vindt ... maar al die stukken gaan over hetzelfde, je hoeft zo'n stuk niet te lezen: het gaat over het leven, het gaat altijd over een man die ongelukkig is en wiens vrouw het met een ander houdt, of andersom ...

Hoe voorkom je dan dat je altijd hetzelfde affiche maakt?
Omdat het over nuances gaat, omdat het probleem telkens anders gekanteld wordt ...
Ik maak m'n eigen voorstelling. In mijn familie, waar mijn vader weduwnaar was en op z'n 56-ste moest hertrouwen omdat mijn moeder zwanger was van mij, en waarin de ene broer een alcoholist is en de ander haast dood slaat, en de derde souteneur wordt en in het Duitse leger vecht, en de vierde als geniale jongen op de uitvindersafdeling van Philips terecht komt, een halfzuster die zwanger wordt van een jongen die bij het wachtlopen door een paniekeling wordt doodgeschoten ... zo zijn er eindeloos veel verhalen, waar ik als kind heb tussen gezeten; Jeroen Bosch in de vijftiger jaren! Die verhalen zijn precies hetzelfde als die van vierhonderdvijftig jaar geleden.
Het gaat er altijd om dat je scherp blijft observeren, en blijft denken: wat is nu het verschil tussen het één en het ander, tussen 'goed' en 'kwaad'. Ik heb door die ervaringen heel goed geleerd onderscheid te maken en ik geef door wat ik heb meegemaakt. Ik ben nu met Penthesileia bezig, de Amazonekoningin die verliefd wordt op Achilles ...

Een Amazonekoningin hoort niet verliefd te worden ...
Juist. Waar komt nou die verliefdheid uit voort?

De natuur?
De natuur, precies, geiligheid dus eigenlijk. Hebzucht; wellust... Dus ik maak nu een affiche, oersimpel, zwart-wit, in drie delen, omdat we die driehoeksbordencultuur hebben in Amsterdam. Drie beelden: de koningin, naakt, met een boek voor haar gezicht, kijkt naar het affiche naast haar, waarop Achilles staat, ook met een boek voor zijn gezicht – het stuk speelt in een bibliotheek, het speelt zich geheel af in de hoofden van die mensen, in boeken. Zij kijkt naar z'n pik, hij kijkt naar haar, via die boeken. En op het derde beeld heeft ze het boek laten zakken, buigt naar voren en kijkt naar hem, en op het boek staat nu het beeld van een ongelooflijk grote pik-in-erectie. Dat is wat zij in haar kop heeft, zij maakt van hem dat beeld, dat wordt haar ingegeven door haar lichaam, ondanks de cultuur, die haar dat verbiedt. Haal je daar nou mensen mee de schouwburg in? Dat weet ik niet.

Is dat een bedoeling van je? Houd je daar rekening mee?
Toch wel. Er is maar een heel klein groepje dat überhaupt geïnteresseerd is in theater. Ik werk voor de mensen die op de rand staan, die soms wel en soms niet gaan, die een affiche zien dat intrigeert, in de krant iets over dat stuk lezen, omdat ze dat beeld hebben gezien, en dan hopelijk gaan kijken.

Ik herinner me beelden van je, waarvan ik totaal vergeten ben om welk stuk dat ging. Die vallende man met die veren om z'n pik: dat beeld is me bijgebleven, maar het stuk heb ik nooit gezien ...
Ballet - jammer, daar heb je wat aan gemist. Dat soort beelden maak je niet altijd ... Dat affiche heeft goed verkocht - ik vind dat erg prettig: heb ik m'n eigen recette, verdien ik voor het theater wat van de onkosten terug van al die mooie affiches die ik mag maken. Dat affiche is vooral gekocht door Angelsaksische homofiele heren en Duitse huisvrouwen. Dat viel de Theatre Bookshop op.
Het gaat over mannen die laten zien hoe belangrijk ze zijn, ze tonen hun pik. Die pik is een wapen, ze gebruiken hem niet als een vredespijp, als iets waarbij iemand bevredigd kan raken, waar iemand gelukkig mee kan zijn, maar als een bijl. Als je nou naar dat beeld kijkt, zie je dat die benen - ze zijn harig, een soort duivel - in de vorm van een swastika staan. Voor iemand die daar gevoelig voor is, heeft dat beeld iets onheilspellends. Het is allemaal negatief gericht, terwijl het eigenlijk de glorie is. Zo'n affiche is voor mij ook een politiek statement: een mentaliteit, ik laat een man zien in z'n val: op het moment dat 'ie het hoogtepunt kan halen, is hij nergens: hij gebruikt zijn kracht om een ander te vernederen.

... en vernedert zichzelf; hij zet een pluim op z'n pik en dondert om, dat is de directe boodschap van het beeld.
Ja, maar hij weet het niet, hij denkt dat 'ie heel wat is; Icarus dacht ook dat 'ie naar de zevende hemel kon vliegen!

Geen vrolijke seks, geen prettige erotiek.
Erotiek is - ik ben altijd erg in erotiek geïnteresseerd geweest, niet alleen in m'n privéleven maar ook als brug, als communicatiemiddel naar andere mensen. Het is raar, dat er in een wereld waar we het allemaal doen, zozeer niet over gesproken wordt, behalve op een groffe manier of in schuine moppen. Er wordt zo smoezelig over gedaan. Iemand als Adriaan Morriën, die prachtig en heel subtiel over erotiek schrijft, wordt toch vaak nog als een beetje een vieze vent beschouwd. Seksualiteit blijft een heel moeilijk punt in onze maatschappij. Zelfs op het toppunt van de seksuele revolutie ging het niet veel verder dan neuken met de buurvrouw en groepsseks enzo. Het wordt ook niet geleerd, het komt niet ter sprake, behalve op een steriele zakelijke manier. Het gevoel wordt niet aangesproken, dat is er in onze christelijke cultuur zorgvuldig uitgefilterd.

Ja, neem het Hooglied, een mooi lyrisch stuk over liefde en erotiek, met al die prachtige metaforen: “Uw slanke leest is als een palm. Uw borsten zoet als druivetrossen. Ik dacht: ik wil de palm beklimmen, zijn dadels grijpen ... " Maar dat wordt dan op een ‘hoger geestelijk niveau’ uitgelegd, terwijl de aardse, lichamelijke kant, waar die tekst ook over gaat, wordt weggepreekt en tot zonde bestempeld ...
... en vervolgens durft niemand het er meer over te hebben. Mijn ervaring is dat de erotiek een verborgen gebied is, en niet verborgen omdat het weggestopt is, maar omdat het niet tevoorschijn komt, omdat niemand het erover heeft. Als je het wegstopt, is het omdat je het kent en het gevaarlijk vindt, of kwetsbaar. Maar als je er niet naar op zoek gaat, dan heb je er ook geen last van.

Penthesileia wel, die gaat te gronde aan haar eigen verboden lusten.
Omdat ze toch op zoek gaat en geraakt wordt. Dat gebeurt natuurlijk af en toe. En dan is het verslavend, het zal nooit genoeg zijn, er is nooit een eind aan en er is geen weg terug.

Je affiches gaan vaak over precies die last, over onderdrukte lusten.
Die er dus altijd zijn. Het op zoek gaan ernaar, dat is het avontuur. Als het ergens in resulteert, is het geen avontuur meer, dan is het een ervaring. Maar daarvóór zitten allerlei geheimzinnige gebieden, waarin mensen geraakt worden, zich afvragen wat er met ze aan de hand is ...

Maar je geeft dat niet vorm als een mooi avontuurlijk sprookje, maar als gekweldheid ...
Het zijn natuurlijk ook niet de vrolijkste stukken, waar die affiches over gaan. Maar ja, in sprookjes moet je toch ook eerst door een vreselijk bos met enge bomen, wolven, katten, heksen, trollen, en aan het eind is het huisje waar de bevrijding is. Dus dat is het op zoek gaan: die onzekerheid, die altijd door gaat, hoe vaak je ook met iemand naar bed geweest bent, dat blijft toch een ongelooflijke pijn, angst èn victorie? Dus het is iets wat er ligt, wat niet opgepakt wordt, wat door een ander verborgen gehouden is en voor de ander verborgen gehouden wordt. En zo gauw zo'n affiche voor een officieel - die toneelgezelschappen hebben iets officieels, het wordt door de gemeenschap betaald, het is iets - dus als dat op straat hangt en openbaar is, dan vragen mensen zich af: Kàn dat? Màg dat? Ja dat mag!

Moet het ook?
Ja, natuurlijk, want het is een deel van ons leven. En het stuk gaat erover, en het leven gaat erover. En het is theater, het gaat erom dat er een intrigerend moment is, op straat. En ik ben er niet voortdurend mee bezig of ik ergens een kut of een lul op kan krijgen, het moet wel passen in de gedachte, natuurlijk. Maar ik denk ook niet steeds: nou moet ik wat anders bedenken. Het komt gewoon voor.

Maar we hadden het over je geschiedenis ...
Op een gegeven moment kom ik in een situatie terecht waar dat vormgeven een hype wordt, er wordt steeds méér vormgegeven en gedrukt, het Dutch Design wordt uitgevonden, het is allemaal erg succesvol. Op dat moment begin ik weer te stuiteren: dan zie ik al die dingen die ooit provocerend bedoeld waren en die nu moeten. Ik maakte teksten onleesbaar omdat alles zo léésbaar was, om mensen weer hun best te laten doen om achter informatie te komen, in plaats van die informatie kant en klaar aan te leveren ...

Dat is een perversie van Jan van Toorns ideaal om mensen bewust met informatie te leren omgaan: jij attendeert mensen op een mededeling door hem onleesbaar te maken, waardoor de mededeling verloren gaat ...
... of een mededeling ontstaat! Dat kan dus in dat cleane landschap, dat gestreken veldje van Crouwel, waar ik het over had. Dan heeft het een functie. Maar als het landschap één grote molshoop is geworden, dan heeft het geen enkel effect meer, dan word je horendol.
De opdrachtgevers-generatie van Crouwel was te provoceren. Maar dan komt er een generatie die vindt dat dat zo hoort: als het niet krom staat, is het niet goed. Dan krijg je Dumbar, die dat heel goed weet te verkopen, en ik vind dat best, ik ben een fan van hem, maar de ingrediënten die hij gebruikt en waar hij succes mee heeft, worden klakkeloos en inhoudsloos nagevolgd. In m'n werk moet ik daar tegen zijn, anders ga ik verloren.
Het ging me niet om de provocatie alleen, maar om te laten zien dat er ook een manier is om een verhaal ànders te vertellen. Op het moment dat dat een stijl wordt, dat het vormgeving wordt, is het niet meer interessant. Dan ga ik op zoek naar een andere verteltrant.
In Amerika is het tegenwoordig vrijwel onmogelijk om heldere informatie te geven, want zo gauw je iets zegt, staat op iedere straathoek wel iemand die je wil sueën. Dus wat doe je: je gaat het verhaal zó ingewikkeld maken, in zoveel talen vertellen, dat niemand er een touw meer aan vast kan knopen en iedereen denkt: goh, dat is intellectueel zeg... Die angst om simpel te zijn, om gewoon één woord neer te zetten en één ding te maken, die angst leeft onder veel ontwerpers. Ik wil terug naar die eenvoud in het ontwerp. De eenvoud van iets waarvan het ogenblikkelijk herkenbaar is waar het over gaat. We hebben dit jaar een kalender gemaakt voor de Perscombinatie, over persfotografie. Ze hebben daar het mooiste materiaal onder handbereik: al die foto's die in de krant hebben gestaan. Die hebben we groot afgedrukt, onafgewerkt, op krantepapier en op kranteformaat, een prachtige kalender. Heel simpel, grote foto's, grof kranteraster, groot calendarium zodat je op meters afstand kunt zien wat voor dag het is. Puur krant. De jury van de jaarlijkse prijs voor de beste kalender koos de drie simpelste uit, waaronder die van ons. Volgens mij hadden die mensen ook geen zin meer in die fanfare. Al die kalenders met zesendertigduizend stansvormen, foliedruk, diepdruk, uitgekrabd, ingepreegd, daar wordt je gek van, het betekent allemaal niks.

Glossy kalenders: waarom ging je eigenlijk bij de Art Directors Club Nederland, een club die intens met reclame wordt geassocieerd?
Ook een provocatie. En ik vond het een veel interessanter club dan al die zulthoofden die zich grafisch ontwerper noemden en op de vierkante millimeter zaten te werken. En omdat ik - met Pieter Brattinga, de oprichter van die club - dacht dat er een brug te slaan zou zijn tussen de Art Directors, die veel meer contacten met het bedrijfsleven en veel meer geld hadden, en de ontwerperswereld, die teveel in de cultuur verstrikt zat, om daar één wereld van te maken, wat het in principe is. Dat lijkt me nog steeds een mooi ideaal.

Denk je dat dat lukt? Je kunt ook zeggen dat het grafisch ontwerp dan langzaam richting reclame trekt en vervlakt, vercommercialiseert.
Volgens mij gaat het andersom: het werk van ontwerpstudio's pur-sang loopt terug, dat wordt steeds meer ingepikt door fancy reclamestudio's, die zich ineens grafisch ontwerpers gaan noemen. Die hebben ons verhaal opgepikt, passen het aan hun werkwijze aan en gaan zitten Dumbarren. Wij zijn veel te conservatief. Wij zitten in een ivoren toren te werken, voor veel te lage budgetten. Grafisch ontwerpers zijn vaak teveel kunstenaarstypes, te abstract en idealistisch. We moeten onze presentatie anders maken, hun manier van spreken leren, bedrijven opzoeken en oplossingen aanreiken vanuit onze eigen vakkennis en fantasie. Want de ingrediënten hebben we wel. Wij zijn veel alerter op de uitholling van de randvoorwaarden voor het communicatieproces, dan mensen met een commerciële inslag. Bij ons gaat het niet alleen om geld, maar ook om de inhoudelijke betrokkenheid.
Eigenlijk zou veel van wat reclamebureaus nu in eigen huis doen, overgenomen moeten worden door grafisch ontwerpers. De reclamebureaus, met al hun kennis van reclametechnieken, zullen toch de kwaliteit van grafisch ontwerpers nodig hebben. Er is geen enkel bureau dat een filmploeg in dienst heeft, dus waarom wel die ontwerpers? Eigenlijk hebben ze die in eigen huis niet nodig. Dus ik geloof dat de integratie van die twee werelden heel goed zou zijn.

Je bent niet bang voor vervlakking van de kwaliteit, voor de teloorgang van de eigenzinnige ontwerper.
Nee, als die vervlakking optreedt, kun je niet meer meedoen. Ik geloof dat het juist de kwaliteit is waar om gevraagd wordt: onze manier van denken, de inhoudelijke kant, de kwaliteit van de vorm, de aandacht voor de kwaliteit van het drukwerk. Ik denk dat het juist om die mentaliteit gaat, om de fantasie en hoe je die inzet. Dat is de bescherming van het bedrijf waarvoor je werkt, niet dat opgepoetste reclame-achtige, dat is een misverstand.
En veel hangt ook af van hoe de academies zich gaan ontwikkelen, want daar is het vaak super-amateuristisch gesteld. Zowel in de filosofie van de opleiding, als in de kwaliteit van de docenten, als in de kwaliteit van de aangeboden middelen en materialen, zijn het in alle opzichten nog ouderwetse kunstnijverheidsscholen. Als je vier, vijf jaar op zo'n opleiding zit, kun je veel meer leren dan nu het geval is. Dat wil niet zeggen dat daar de vrijheid, de geest weggehaald wordt - de geest moet juist wapperen, maar moet ook gevoed worden. Dat die kinderen soms drie maanden zitten te peuteren op een uitnodigingskaartje, dat is drie maanden verlies, dat moet in twee dagen gebeurd zijn. En ze denken allemaal dat, als je grafisch ontwerper bent, je affiches voor Toneelgroep Amsterdam gaat maken. Dat is niet hèt grafisch ontwerpen, dat is iets wat iemand toevallig goed kan. Dat is het toetje! Heerlijk toetje, maar hoeveel ontwerpers in Nederland hebben dat toetje?

Anthon Beeke, bijvoorbeeld ...
Ik heb geluk gehad. Maar ik maak ook niet alleen affiches: the run of the mill zijn jaarverslagen, tijdschriften, boeken, bewegwijzeringen, formulieren. En daar zit ook een hoop vakplezier in; ik zou het heel vervelend vinden om alleen maar affiches te maken.

 

 

 




max bruinsma